Lijkbleek van de schrik en trillend van de angst stond hij daar te kijken hoe de vrachtwagen van zijn werkgever tussen de olijfgroene goederentram en de dikke eiken aan de Zulthe totaal gesloopt was. De van woede kokende machinist bij wie bijna de stoom uit de oren kwam en die hem van alles naar zijn hoofd wierp, hoorde hij niet. De gebroeders Woldring, Jan en Dirk, moesten alle zeilen bijzetten om de rood aangelopen bestuurder van de tram weer tot rust te krijgen. De vrachtwagenchauffeur D. K. had het gevoel dat hij van boven naar beneden keek en het tafereel dat tussen de twee vrome broers en de machinist plaatsvond volgde en dat alles wat hier op die woensdagochtend van de zesde juli in het jaar 1958 in het voormalig esgehucht de Zulte gebeurde, voor hem onwerkelijk was.
Een van deze transportondernemingen op het gebied van het vervoeren van zowel kunstmest als veevoeder in de wijde omgeving K. werkte als vrachtwagenchauffeur voor de Lukkenwolmer firma Meijering die destijds aan de Turfweg gevestigd was op nummer 67. Zijn werkgever, Albert Meijering, bedreef daar aan het einde van de jaren vijftig van de twintigste eeuw een veevoederhandel. Hiernaast verzorgde Meijering ook nog de nodige boeren in de wijde omgeving van andere benodigdheden zoals kunstmest, likstenen en wat een landbouwer/veehouder nodig had. Het spreekt voor zich dat de vrachtwagen van de veevoederhandel Meijering amper stil mocht staan en voor Albert was heel simpel; er moest geld verdiend worden.
Toen K. eenmaal in de cabine van de vrachtwagen was geklommen, het gevaarte aan de loop had gekregen en linksaf de Turfweg opdraaide richting de weg tussen Nietap en Roden, kon hij iets rustiger aan gaan doen. Immers, in het jaar 1958 waren er nog niet bijster veel telefoons in de omgeving en de mobiele versie bestond nog lang niet, dus het gehijg van de baas voelde hij nu niet meer in zijn nek. Eerst moest hij naar Roden, zakken kunstmest ophalen om bij de boeren af te leveren. Zo moest hij ook die ochtend ook bij de boerderij van Henk Woldring aan de Zulthe 12 het een en ander bezorgen.
Henk Woldring was een paar maanden eerder komen te overlijden en ondanks dat de oude man hem regelmatig aansprak op zijn manier van parkeren, kreeg hij toch altijd een kop koffie van Henk met een dikke plak koek erbij. De oude man had hem al verschillende keren gezegd dat als hij spullen moest lossen, dan kon K. beter de vrachtwagen op weg keren en dan met de kont er in steken; achteruit de dam oprijden dus. De oude boer hoefde hem niet te vertellen hoe hij een vrachtwagen moest besturen en K. vond, dat hij het beter bij zijn koeien kon houden.
Nu stonden zijn twee zonen bij de boerderij en namen de goederen in ontvangst. K. had allang geschoten dat hij vandaag hier geen koffie kon verwachten en stapte weer in de cabine van de vrachtwagen. Gemoedelijk reed hij langzaam naar achteren en dacht er aan hoe weer naar de Turfweg moest gaan voor een nieuwe lading. Helemaal in gedachten verzonken drukte hij het gaspedaal dieper in en hoorde niet hoe de twee broers hem riepen om te stoppen. Op het laatste moment kwam hij weer tot zichzelf en zag hoe de broers Woldring luid gilden en hevig met hun armen aan het zwaaien waren. Snel keek hij naar rechts en zag een toeterende gevaarte op zich afkomen. D. K. bedacht zich niet en sprong uit de vrachtwagen.
De olijfgroene trein kwam vanuit richting Roden en de machinist van de bijna 9 meter lange en 38 ton zware diesellocomotief met het nummer 455, zag hoe de achterzijde van de vrachtwagen langzaam achteruit het spoor opreed. Hevig remmend en luid toeterend probeerde de machinist te vergeefs de chauffeur te waarschuwen. Een luide knal gevolgd door het geluid van scheurend ijzer vulden de lucht voor de boerderij van Woldring. De zware locomotief had de vrachtwagen opzij gedrukt en hem een tiental meters meegesleept. Toen de trein tot stilstand kwam, bleef er van de vrachtwagen niets anders over dan een hoop verwrongen staal.