Over molens speculeren en een graantje meepikken.

Er bestaat hier en daar enige onduidelijkheid over de plaats waar de korenmolen in de Zulte heeft gestaan. Zo gaat er af en toe het gerucht rond dat de molen op de Molenberg even ten buiten het voormalig esgehucht. Dit zou de plaats zijn want het was het hoogste punt in de directe omgeving en daarom stond de molen hier. Hier had Johan van Ewsum ook het ‘recht  van wind’ verkregen; het recht van de adel om een windmolen te mogen exploiteren. Ja, dit was de juiste locatie. Immers de straten Molenberg en de van Ewsumlaan waren toch heel duidelijke aanwijzingen?

Maar goed, als wij even de gedachte los gaan laten, dat als een ambtenaar uit historisch perspectief namen gaat toewijzen aan nieuwe straten, deze dan ook daadwerkelijk een historische waarde bevatten en gebaseerd zijn op feiten, dan krijgen wij al een heel ander verhaal. Gelukkig levert het nodige speurwerk dan ook daadwerkelijk resultaat op en ligt het verhaal toch net even anders dan beweerd wordt. Zo hebben er twee molens in de voormalige gemeente Roden gestaan, een in Foxwolde aan het Peizerdiep en eentje ten zuiden van het dorp, daar waar nu de begraafplaats ligt bij de Norgerweg.

Zou de watermolen met onderslagrad in Foxwolde bij het Peizerdiep er zo uit hebben gezien? Wij zullen het waarschijnlijk nooit te weten komen (afbeelding: Venbergse Watermolen. Overzicht van watermolen met onderslagrad, reproductie van oude foto, eigendom Abdij Postel, Mol, België. Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed.).

Beide molens hadden een functie als een korenmolen en zijn dus beide verdwenen. De korenmolen bij het Peizerdiep, nabij de Molenbrug en het Moleneind, was een watermolen en stond dus niet in de Zulte en daarom laten wij deze verdwenen watermolen dan ook voor wat het is. Daarnaast bevonden zich in Nietap ook nog 3 molens, 2 stellingmolens en 1 weidemolen en ook voor deze molens geldt hetzelfde als die in Foxwolde. De andere korenmolen bevond zich dus vlakbij de Norgerweg en eigenlijk moeten wij van drie molens spreken, alhoewel ze alle drie op dezelfde plaats stonden en waarbij de laatste molen rond 1892 naar de Herestraat werd verplaatst en de daarna de molen van Thie genoemd werd. Waarschijnlijk moest de molen verplaatst worden door de toenemende klandizie van de begraafplaats.

De eerste molen die daar stond in het Zulter Nijland en moet al ver voor het midden van de zestiende eeuw gebouwd zijn. Deze molen was in het bezit van ene Crabbe Aukema die rond 1546 in het Suydtende van het dorp Roden woonde. Het was ook het jaar dat Crabbe poogde om een plaats in de Etstoel, het hoogste rechtscollege in de provincie Drenthe te bemachtigen. Blijkbaar kon hij zich niet gedragen en zijn gescheld op de Jonker Johan van Ewsum zal er niet aan bijgedragen hebben dat hij binnen de groep etten en de drost zeer welkom was. In het Ordelboek werd het zo beschreven: ‘Den drosten ende XXIIII synnen mytten anderen verdragen, dat Crabbe Aukema sall nyet in den ettstoell sitten, ter tyt hye zych myt recht verantwordt hefft op de sceldinge, ende dess sullen hem de van Eusema copien geven uutten ghericht schyne, daer de sceldinge op gheghaen yss’. 1

Een zogenaamde open standerdmolen. De molenvoet, het gedeelte waar de molen op rust, is duidelijk te zien. De standerd, een 60 tot 80 centimeter dikke stam, is goed zichtbaar aan de onderzijde van de molenkast. Waarschijnlijk heeft de verwaarloosde molen van Crabbe Aukema er zo ook uitgezien in betere tijden (afbeelding: J. Pieterse, pagina 8, Hollandsch Molenboek door C. Visser en J. Pieterse. N.V. Holdert & Co., Amsterdam, 1921).

Een van de redenen van de scheldpartijen van Crabbe Aukema richting de jonker zal zeker hebben meegespeeld dat van Ewsum eerder dat jaar de woning, of wat er nog van over was, gekocht heeft. In de schattingslijst van Roden uit het jaar 1546 wordt hier vermelding van gemaakt: ‘Dat Huys bij dye moelen dat Joncker Johan van Euwszum ghecoft heft 11 br. st. ende 1/2 groeninger st.2 Waarschijnlijk heeft naast de koop van het huis, de duidelijke afwijzing vanuit de Etstoel richting Crabbe de verhoudingen tussen de beide Roners zo verstoord, dat het tot zaterdag 28 oktober 1550 moest duren voordat Engelbert van Ensse, stadhouder en drost van Coeverden, het pleit kon beslechten. Waarschijnlijk heeft toen Crabbe Aukema de restanten van de vervallen molen aan de jonker Johan van Ewsum verkocht om zijn schulden in te lossen.3 De vervallen molen zal naar alle waarschijnlijkheid een zogenaamde open standerdmolen zijn geweest.

De standerdmolen dankt zijn naam aan een rechtop staande dikke stam van ongeveer 60 tot 80 centimeter doorsnede die een ‘standerd’ genoemd wordt. De molenkast rust door middel van grote balken grotendeels op de bovenzijde van de standerd. Een ander steunpunt is de zogenaamde ‘zetel’, deze zit halverwege de standerd. Om het gewicht van het wiekenkruis te kunnen compenseren, zit het midden van de molenkast niet op de standerd maar meer naar achteren geplaatst. De molen is hierdoor in zekere mate afhankelijk van de hoeveelheid in de molenkast opgeslagen maalgoed om in evenwicht te blijven. De gehele molen steunt op een viertal tegenover elkaar geplaatste, zware gemetselde voeten die ook wel teerlingen of stiepen genoemd worden. Dit gedeelte heet ook wel ‘de molenvoet’.

Een zogenaamde gesloten standerdmolen. Bij deze standerdmolen werd een muur om de molenvoet gebouwd waarop een dak werd gelegd en er een soort schuur ontstond. Meestal hebben standerdmolens twee koppels stenen, hoewel ze deze eigenlijk nooit tegelijk gebruiken. Het ene koppel houdt de molenaar het liefst alleen voor het fijne werk gereserveerd, zoals voor tarwe, het andere koppel vermaalt alles wat er verder verwerkt moet worden (afbeelding: J. Pieterse, pagina 16, Hollandsch Molenboek door C. Visser en J. Pieterse. N.V. Holdert & Co., Amsterdam, 1921).

In het jaar 1551 laat Johan van Ewsum vrijwel op dezelfde plaats een nieuwe windmolen bouwen, waarbij de molenstenen  en de andere bruikbare delen van de afgebroken molen opnieuw werden gebruikt.  Van Pasen tot Sint Johannes (24 juni) werkten zes timmerlieden en twee houtzagers hieraan. Er waren ook houtsnijders, knechten, de meesterknecht Johan Guleker bij de bouw betrokken, alsmede schippers voor het transport van bouwmateriaal vanuit de stad Groningen. 4 De molen werd weer een zogenaamde standerdmolen, nu een molen waarbij rondom de molenvoet een muur is gebouwd. Deze muren dragen een kap  waardoor het lijkt alsof de molenvoet in een schuurtje is geplaatst. Het model van molens die zo gebouwd werden, noemen wij een gesloten standerdmolen.

Doordat Johan van Ewsum deze korenmolen had gesticht, had hij zich het ‘recht van wind’ verworven. Of de jonker ook daadwerkelijk overging om van het zogenaamde ‘heerlijk recht’ gebruik te maken en daardoor de boeren die de door hem verpachte gronden aan landbouw deden, verplichten om in zijn molen hun graan te laten malen, is mij niet bekend. Naar alle waarschijnlijkheid is dit wel gebeurd maar of de andere boeren hier ook toe gedwongen werden, is niet meer te achterhalen op dit moment. Gebeurde dit wel, dan werden deze molens ook wel ‘Banmolens’ of ‘Dwangmolens’ genoemd. Mijn vermoeden is dat van Ewsum geen gebruik hoefde te maken van macht om de boeren in de omgeving te dwingen om het graan bij hem te malen, er waren stomweg geen andere molens in de nabije omgeving.

De vermelding van Harm Hendr. (Hendriks?) als keuter en mulder in het Haardstedenregister uit het jaar 1742 van het buurschap Suideinde in Roden (bron: Oude Staten Archieven (OSA), toegangsnummer 0001, inventarisnummer 868.24, Haardstedengeld Roden, Suideinde, 1742, pagina 3674).

Naast dat de jonker een nieuwe molen heeft gesticht op de plaats waar de vervallen molen eens stond, zal de molenaarswoning die op zo’n 40 meter afstand van de molens stond, ook een beste beurt hebben gehad. Ook had de molenaar een tuin en enkele bouwlanden in zijn bezit naast de kleine keuterij die hij nodig had om zijn inkomen in bijvoorbeeld loondienst aan te vullen. In het Haardstedenregister uit het jaar 1742 komen wij ene Harm Hendrik tegen, die volgens het archief van beroep ‘cueter en mülder’ is en in het Suideinde woont. Als eigenaar van de molen en de bijbehorende gronden aan het Suideinde 146 komen wij Willem baron van In- en Kniphuisen tegen.5

Op de kaart uit 1748 waarop de Nienoordse Venen waren afgebeeld, is de korenmolen ten zuiden van Roden ook ingetekend. In tegenstelling tot veel kaarten waarbij het noorden aan de bovenzijde is afgebeeld, is bij deze oude kaart het zuiden aan de bovenkant weergegeven (kaart: Nienoordse venen, Groninger Archieven).

Als wij het jaar 1754 bereiken, dan komen als eerste op de lijst van het buurschap Zuideijnde van het kerspel Roden de molenaar Egbert Clasen tegen, die eveneens naast zijn werk als mulder ook nog een keuterboerderijtje bezit. In de Haardstedenregisters van de jaren 1691 tot en met 1694 komen wij trouwens ook een Egbert Mulder tegen, die net als de andere molenaars boven aan de lijst van het buurschap Suijdeijnde staat. Of deze Egbert ook daadwerkelijk een molenaar is geweest, durf ik niet te zeggen, maar verbazen doet het mij niet. Egbert Clasen, ook wel Clasens genoemd, werd tot en met het jaar 1784 genoemd in de archieven van het Haardstedengeld. Het is trouwens ook de dezelfde Egbert Klaassen die met Annechien Egberts gehuwd was. Hun dochter Aaltjen Egberts zou later met de latere molenaar van de molen, Engbert Geerts van Esch, trouwen.

Zoals duidelijk in de vermelding van het Haardstedengeldregister van het jaar 1754 te zien is, wordt Egbert aangeslagen als mulder en keuter. Ook is mooi te zien op de afbeelding dat de molenaar als eerste op de lijst van het buurschap Zuideijnde staat (bron: Oude Staten Archieven (OSA), toegangsnummer 0001, inventarisnummer 868.24, Haardstedengeld Roden, Zuideijnde, 1754, pagina 3691).

De negentiende eeuw breekt aan in het dorp Roden en naast de molen in het Zulter Nijland, verschijnt er in Nietap ook een korenmolen. Het groeiend aanbod  van graan uit de omgeving zal hier zeker een rol in hebben gespeeld. Een jaar later, in 1803, was Claas Egberts overleden en nam zijn zwager Engbert Geerts van Esch de taak van molenaar over en bleef dit doen tot het jaar 1831. Inmiddels had van Esch de standerdmolen, het huis, de bouwlanden en de tuin in zijn bezit gekregen.

Op de Franse legerkaart uit 1811-1813 werd de Roder korenmolen van Engbert Geerts van Esch in het Zulter Nijland zelfs specifiek vermeld. Een ander mooi detail op de kaart van het gebied, is toch wel dat de enorme heidevelden, het vele groen en bossen van toen nog goed zichtbaar zijn. Een groter contrast met vandaag de dag bestaat er haast niet (bronDrents Archief).

In 1821 stonden in de gemeente Roden dus twee korenmolens, 1 in Roden en 1 in Nietap. Op de website van Molendatabase staat het onderstaande over het maalproces dat in de molens plaatsvond: ‘Bakkers, boeren en burgers maakten gebruik van de diensten van de korenmolenaar. Wanneer er een zak rogge of “pong” werd gebracht waaraan een “strozeel”, (bos stro) was gebonden, dan wist de molenaar dat het een “stoetpong”, (stoet voor brood) was, en de rogge fijngemalen moest worden. Werd er een klein zakje met rogge bezorgd, dan was dat een teken dat er heel grof gemalen moest worden, want dan was het bestemd voor het maken van bloedworst. Was het een gewone pong rogge (zonder strozeel), dan werd het graan normaal gemalen, dan was het bestemd voor veevoer. Boekweit was een ander soort gewas. Het werd verbouwd op de hei en in het veen. Een gewas met geurige witte en rose bloemtrossen. De bloemen van boekweit waren rijk aan honing. Vóór het zaaien van boekweit werd de hei en het bovenste laagje veengrond eerst afgebrand. Van de bruin-melige boekweitkorrels werd boekweitmeel gemalen, en gebruikt voor pap en pannenkoeken. Het werd ook gemengd met rogge in roggebrood. Vervolgens was het ook geschikt voor veevoer.5

De advertentie die de korenmolenaar van Esch in november 1831 in de krant laat plaatsen om de molen, het huis met tuin te willen verkopen. Over de twee percelen bouwland van de mulder wordt geen woord gerept. De advertentie verschijnt vier dagen later nogmaals in de krant van dinsdag 29 november 1831 (bron: Drentsche courant, vrijdag 25 november1831, nummer 94, pagina 4, te Assen bij C. van Gorcum, Provinciale Drukker).

In 1831 is de molenaar Engbert Geerts van Esch het werken op de molen beu en wilde hij zich gaan wijden aan houden van een boerderij. Op vrijdag 25 november van dat jaar verschijnt er in de Drentsche courant een advertentie, waarin van Esch de standerdmolen samen met het huis en de tuin uit de hand wil verkopen. Voor meer informatie kon men bij de beklemmende meyer en korenmolenaar in Roden, die woonde in het Zuideinde op nummer 151 in het Zulter Nijland, langskomen. Opvallend is wel, dat hij zich hier een beklemmende meyer noemt, wat er op duidt dat de beste man enkel de gebouwen en de gewassen op de grond als rechtmatige pachter mocht gebruiken, maar niet dezelfde grond in het bezit had. Uit de Kadastrale gegeven uit 1832, die waarschijnlijk een jaar eerder zijn opgenomen, blijkt dat de korenmolenaar wel degelijk de eigenaar van de molen, het huis met tuin en  een paar percelen bouwland westelijk van de molen, is geweest.

Op de Kadastrale kaart uit 1832 zijn de percelen van Engbert Geerts van Esch en consorten rood omlijnd. De partner van Engbert Geerts was zijn oudste zoon Berend Engberts van Esch, die net zoals zijn vader ook korenmolenaar van beroep was. De volgende percelen behoorden aan hen toe: I-2bis bouwland, I-4 tuin, I-5 huis & erf, I-6 molen & erf, I-59 bouwland, I-60 bouwland (Kaart 1832Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed, Amersfoort).

De volgende korenmolenaar in het Zulter Nijland werd de uit Odoorn afkomstige Jan Westerhuis. Samen met zijn vrouw Janna Schutrups en hun 5 kinderen Karst, Hindrik, Gerhardina, Johanna Jans en Jan, betrokken zij de molenaarswoning met het nummer 151 aan het Zuideinde. Wellicht voldeed de oude gesloten standerdmolen niet meer aan de eisen en was het aanbod van graan zo groot geworden, dat Westerhuis het voorbeeld van Nietap ging volgen en voor een grotere molen met een hogere productie koos. Op de plaats van de oude standerdmolen liet Jan een achtkante bovenkruier met stelling, een zogenaamde stellingmolen met zelfzwichting bouwen.

De Balie- of stellingmolen zoals deze na 1831 in Roden stond en de molen dankt zijn naam aan het platform, die ook wel omloop of zwichtstelling genoemd wordt. De stelling dient ervoor, dat de molenaar daarop kan gaan staan en de wieken met de zeilen kan beleggen en de zeilen verder wegnemen, wanneer met het malen wordt gestopt. Ook maakt hij er gebruik van, wanneer de molen moet zwichten. Een aantal stellingmolens waren zelfzwichters. Een zelfzwichter is een type windmolen dat wordt gekenmerkt door het feit dat de wieken zijn voorzien van kantelbare kleppen die automatisch hun stand aanpassen aan de kracht van de wind. In het boek ‘Hollandsch Molenboek’ door C. Visser en J. Pieterse uit 1921 geeft men aan dat men molens met zelfzwichting vrijwel uitsluitend in onze noordelijke provinciën aantreft (afbeelding: J. Pieterse, pagina 32, Hollandsch Molenboek door C. Visser en J. Pieterse. N.V. Holdert & Co., Amsterdam, 1921).

In het jaar 1840 komen wij het gezin Westerhuis tegen in archieven van de volkstelling die bij hen al een jaar eerder plaats had gevonden. De op donderdag 17 maart 1785 te Exloo in de gemeente Odoorn geboren Jan Westerhuis is tijdens de volkstelling nog maar 54 jaren oud. In oktober van het jaar 1847 huwt hun dochter Johanna Jans op 22-jarige leeftijd met de boerenzoon Jan Jans Thij van 25 jaar oud in Roden.

De vermelding van het gezin van Jan Westerhuis op het adres Zuideinde 151 te Roden (bron: Volkstelling, 1840, archiefnummer 2001.21, inventarisnummer 2, Gemeente: Roden).

Acht jaren later, als de korenmolenaar 70 jaar oud is, besluit zijn vrouw Janna Schutrups te gaan hemelen en blijft de oude man alleen achter. Het volgend jaar 1856 brengt ook alleen maar ellende. Jan Jans Thij komt dat jaar op 34-jarige leeftijd te overlijden en laat zijn vrouw met 3 kleine kinderen achter. Zijn oudste zoon Karst is eveneens molenaar van beroep en zal het zware werk van de oude Jan hebben overgenomen. Op dat moment heeft de woning inmiddels het adres Roden 180. Het is niet uit te sluiten dat kleine Jan Thie samen met zijn opa regelmatig in en nabij de molen te vinden was en zo de liefde voor het vak gevonden heeft.

De situatie op de kaart die uit 1879 stamt en in de jaren zestig is gebruikt voor de weergave van de Kadastrale percelen op de plaats waar eens de molen heeft gestaan (Bron: Drents Archief).

Op donderdag 27 september 1866, twee dagen na de Roder paardenmarkt en 81 jaar en 6 maanden oud, sluit de oud korenmolenaar Jan Westerhuis voor het laatst zijn ogen en blijft de vrijgezelle zoon Karst over om de molen in bedrijf te houden. Ook dan zal de inmiddels 14-jarige Jan zijn oom regelmatig geholpen hebben bij de zware werkzaamheden binnen en om de molen als het werk op de boerderij van moeder het toestond. Zestien jaar later trouwt Jan Thie met de uit Yde, gemeente Vries afkomstige Alida Homan en wordt daarna in 1882 waarschijnlijk samen met zijn oom Karst molenaar.

In juni van het jaar 1890, tijdens de bevalling van hun laatste dochter Johanna gaat het blijkbaar goed mis. Alida komt in de maand augustus te overlijden en dochter Johanna doet dat in de maand september. Twee jaar later hertrouwd Jan met de uit Tolbert afkomstige Alberdina Cazemier in Roden en wordt de molen in het Zulter Nijland afgebroken en weer aan de Herestraat in het dorp opgebouwd. Karst Westerhuis maakt het allemaal nog mee en komt in 1909 te Roden op de respectabele leeftijd van 91 jaar en vier maanden te overlijden. De molen werd in het jaar 1919 definitief afgebroken.

Het huidige gebied vanuit de lucht en in het jaar 2015 gefotografeerd. Alleen nog de Molenweg doet ons vermoeden dat hier ooit een molen heeft gestaan (Afbeelding: Topotijdreis.nl).

1 Oude Vaderlandsche Rechtsbronnen. Ordelen van den Etstoel van Drenthe 1518 – 1604. Uitgegeven door Mr. J. G. Ch. Joosting, Rechtskundig ambtenaar aan het gemeente-archief van Utrecht. ‘s-Gravenhage, Martinus Nijhoff, 1893. Bladzijde 160.

2 Een schattingslijst van Roden uit 1546. Alma, Redmer H.. (1997) – In: Drents genealogisch jaarboek vol. 4, 1997. Bladzijden 30-34

3 Register van het archief van Groningen 1534 tot 1577, Volume 2, door Mr. H. O. Feith. Archivaris der Provincie Groningen. Te Groningen, bij A.L. Scholtens, 1854. Bladzijde 59.

4 De bouw van een molen te Roden ( Dr.) in 1551, art. door B.D. Poppen in Molinologie nr. 40-2013, pag. 31-36.

5 Molen van Thie, Roden. https://www.molendatabase.org/molendb.php?step=details&nummer=923