Van de Zulte naar de Nietapster Schans.

Toen in het jaar 1812 de befaamde Franse legerkaart onder leiding van militair-ingenieur J. K. Immeling gereedkwam en de wijde omgeving van het dorp Roden voor het eerst duidelijk en redelijk accuraat te zien was, waardoor er na de Franse tijd er in ons land een deugdelijk kadastraal systeem opgezet kom worden, had een soldaat uit het Groningse Haren al in de jaren tachtig van de achttiende eeuw deugdelijk werk afgeleverd op het gebied van het nauwkeurig landmeten. Nu moet wel worden opgemerkt, dat beide militaire ingenieurs twee totaal verschillende doelen voor ogen hadden. 

De schans bij Nieuw-Tap met linksboven de beek Lek. (bron: Groninger Archieven Identificatienummer NL-GnGRA_817_1311.1).

Nadat Lodewijk Napoleon op zondag 1 juli 1810 zich teruggetrokken had als koning en er op maandag 9 juli 1810 door middel van het Decreet van Rambouillet een einde kwam aan het Koninkrijk Holland, voegde de Franse keizer Napoleon Bonaparte het land bij het keizerrijk Frankrijk. Doordat het land deel ging uitmaken van het grote keizerrijk, betekende dit ook dat de maatregelen en wetgeving in ons land werden ingevoerd, zoals de burgerlijke stand en het metriek stelsel. 

Naast een goede burgerlijke stand, die ervoor zorgde dat men als staat wist waar de weerbare mannen zich bevonden, was een stelsel nodig waarbij men met precieze cijfers de belastingen bij de juiste grondeigenaren kon gaan innen. Dit stelsel werd in 1832 in ons land ingevoerd als het Kadaster met uitzondering van Limburg.  

Nu was de kaart van het gebied rondom Roden uit 1812 natuurlijk niet zo precies als die uit 1832 en dat had natuurlijk een reden. De kaart van 1812 was gemaakt door de militaire ingenieurs zodat de legerleiding van de Grande Armée wisten waar ze langs konden trekken en waar dit juist niet ging. Dit zal één van de redenen zijn waarom de pingoruïne Vagevuur niet op de kaart voorkomt en de iets meer naar het noordoosten gelegen pingoruïne in het heideveld wel. 

Op de Franse legerkaart uit 1812 is duidelijk te zien dat de pingoruïne Vagevuur niet is ingetekend, maar de noordoostelijk op het heideveld gelegen pingoruïne wel. Het is erg begrijpelijk dat dit is gebeurd; Vagevuur lag in het bos en het was niet aantrekkelijk om met een leger door het bos te gaan. Zeker niet als er voldoende goede wegen in de directe nabijheid aanwezig zijn (Bron: Drents Archief).

Nu was er natuurlijk allang voor de Franse tijd vraag naar betrouwbare kaarten van de gebieden waar de militaire ingenieurs veel baat bij zouden kunnen hebben en er waren natuurlijk ook al ervaringen opgedaan met kaarten en tekeningen van bijvoorbeeld vestingwerken, die redelijk nauwkeurig waren. Eerlijk gezegd, vestingwerken klinkt heel wat, maar in vele delen van het noorden bestonden deze uit zogenaamde ‘schansen’. Een schans was eigenlijk niets meer dan een verdedigingswerk met een gracht en een aardenwal, die redelijk snel gebouwd kon worden en financieel gezien maar weinig koste. 

In de omgeving van de Zulte stonden er twee schansen, de Leeksterschans in Leek en in het dorpje Een komen wij de Zwartendijksterschans tegen. Oude verdedigingswerken die stammen uit het tijdperk aan het einde van de zestiende eeuw en dienden tijdens de tachtigjarige oorlog. Honderd jaren later hadden de schansen hun functie als zodanig verloren en kwamen ze min of meer in verval. 

De Leeksterschans rond het jaar 1640 en met de naam “Le Fort sur le Passage De Lecke” (bron: Groninger Archieven Identificatienummer NL-GnGRA_2138_1081)

En dan komen we uit bij de eerdergenoemde soldaat uit Haren; Rudolph Rummerink. Hij werd als zoon van Jan (Johan) Rummerink (Rummeringh) en Margareta Hoijsing (Hoising) (Hoisingius) op zondag 6 januari 1726 te Haren geboren. Hij wilde landmeter worden en werd als student ingeschreven aan de Hogeschool van Groningen op maandag 14 september van het jaar 1744, waarbij hij op vrijdag 29 mei 1750 promoveerde in de landmeetkunde. Bijna een jaar later, op donderdag 18 februari 1751 trad hij in dienst van het leger als militair-ingenieur. 

Rummerink komt in het jaar 1757 als luitenant-ingenieur in de vestingplaats Nieuweschans terecht waar hij na negen jaren op zondag 1 juni 1766 weer vertrekt. Op donderdag 26 september 1778 wordt de luitenant bevorderd tot major-ingenieur bij de Genie en werkt hij in het jaar 1781 nabij Groningen in het Departement van Wedde en Westwoldingerland samen met de civiele ingenieurs Siderius en van Lier. Enkele jaren later, in 1784 komen wij de majoor weer tegen in een advies in verband met de verdedigingswerken in het oosten van de provincie Groningen. 

Het is echter het jaar 1785 dat de wijde omgeving van de Zulte te maken krijgt met de militaire ingenieur, die afkomstig is uit het Groningse Haren en oom is van de rijke en in Roden redelijk bekende boer Rudolf Rummerink, eveneens afkomstig is uit de plaats Haren. In het boek “Bijdragen voor Vaderlandsche Geschiedenis en Oudheidkunde, derde reeks, deel VIII uit 1894” vermeldde de schrijver dat; “Zoo lagen ten noorden van Drente drassige gronden 3, waarop de woorden van Caesar B. G. dat de volken hun grenzen woest en onbewoond lieten voor de veiligheid, en zooals J. D. Meijer het uitdrukt: «Moerassen scheidden de volken», toepasselijk geacht mogen wordena. De majoor heeft een duidelijke mening over de gebieden ten noorden van de Zulte en oostelijk gelegen van de Leeksterweg.  

In de tekst staat een 3 waar men naar de uitspraken van Rummerink verwees: “Van die ten westen van Groningen schrijft de Majoor-Ingenieur Rummerink ten jare 1785: “sijnde alle de landen aan de oostzijde van dien Leeksterweg tot de stad Groningen, en aan de westzijde tot Friesland, volgens informatiën seer laag en ’s winters ten eenenmale geïnuudeert”. Met inunderen bedoelde de majoor niet dat het doelbewust onder water zetten van het gebied, maar dat dit al van nature tijdens de natte perioden gebeurde. 

Het ontwerp van de schans bij Nieuw-Tap die door majoor-ingenieur Rudolph Rummerink in het jaar 1785 vervaardigd werd. De schaal is 60 Rhijnlandsche roeden = 10 cm. (bron: Groninger Archieven Identificatienummer NL-GnGRA_817_1311.1).

Het is ook in dit jaar dat de majoor-ingenieur Rummerink het idee heeft opgedaan om ten zuiden van het gehucht Nieuw-Tap een sterke fortificatie aan te gaan leggen in de stijl van de oude schansen zoals in Een, Leek en Bourtange. Zeker gezien hoe het landschap destijds erbij lag, een logisch plan om juist hier een verdedigingswerk aan te gaan leggen. Een paar forse schansen, drassige gronden en veel sloten lokten nu niet uit om hier met een leger uit die tijd op te rukken. 

Het plan verdween met de bijbehorende tekening in het archief van de Genie en vrij nuchter gezien was het plan enorm achterhaald. Zeker toen tien jaren later het Franse leger ons land vrijwel zonder verzet ons land binnenviel. Hoe de dan inmiddels gepensioneerde en tot luitenant-kolonel ingenieur bevorderde Rudolph hierover dacht, is onbekend. Hij was in 1787 met Jacoba Rebecca Fruitier, weduwe van fiscaal-generaal van de provincie Friesland Pijbo Talma, getrouwd en woonde nu in Haren. Hier overleed hij op 81-jarige leeftijd op donderdag 1 oktober 1807. 

De advertentie uit 1807 in de Groninger Courant die geplaatst werd door zijn neef Rudolf Rummerink. Een jaar later zou neef Rudolf ook komen te overlijden (bron: Groninger Courant, Dingsdag 29 september 1807, nummer 78, tweede blad).

a Bijdragen voor Vaderlandsche Geschiedenis en Oudheidkunde, derde reeks, deel VIII. Verzameld en uitgegeven vroeger door Mr. Is. An. Nijhoff en P.Nijhoff, thans door Dr. K. Fruin, Hoogleraar te Leiden. ’s Gravenhage Martinus Nijhoff 1985. Pag. 204 en 205.