Van de Zulte naar de Nietapster Schans.

Toen in het jaar 1812 de befaamde Franse legerkaart onder leiding van militair-ingenieur J. K. Immeling gereedkwam en de wijde omgeving van het dorp Roden voor het eerst duidelijk en redelijk accuraat te zien was, waardoor er na de Franse tijd er in ons land een deugdelijk kadastraal systeem opgezet kom worden, had een soldaat uit het Groningse Haren al in de jaren tachtig van de achttiende eeuw deugdelijk werk afgeleverd op het gebied van het nauwkeurig landmeten. Nu moet wel worden opgemerkt, dat beide militaire ingenieurs twee totaal verschillende doelen voor ogen hadden. 

De schans bij Nieuw-Tap met linksboven de beek Lek. (bron: Groninger Archieven Identificatienummer NL-GnGRA_817_1311.1).

Nadat Lodewijk Napoleon op zondag 1 juli 1810 zich teruggetrokken had als koning en er op maandag 9 juli 1810 door middel van het Decreet van Rambouillet een einde kwam aan het Koninkrijk Holland, voegde de Franse keizer Napoleon Bonaparte het land bij het keizerrijk Frankrijk. Doordat het land deel ging uitmaken van het grote keizerrijk, betekende dit ook dat de maatregelen en wetgeving in ons land werden ingevoerd, zoals de burgerlijke stand en het metriek stelsel. 

Naast een goede burgerlijke stand, die ervoor zorgde dat men als staat wist waar de weerbare mannen zich bevonden, was een stelsel nodig waarbij men met precieze cijfers de belastingen bij de juiste grondeigenaren kon gaan innen. Dit stelsel werd in 1832 in ons land ingevoerd als het Kadaster met uitzondering van Limburg.  

Nu was de kaart van het gebied rondom Roden uit 1812 natuurlijk niet zo precies als die uit 1832 en dat had natuurlijk een reden. De kaart van 1812 was gemaakt door de militaire ingenieurs zodat de legerleiding van de Grande Armée wisten waar ze langs konden trekken en waar dit juist niet ging. Dit zal één van de redenen zijn waarom de pingoruïne Vagevuur niet op de kaart voorkomt en de iets meer naar het noordoosten gelegen pingoruïne in het heideveld wel. 

Op de Franse legerkaart uit 1812 is duidelijk te zien dat de pingoruïne Vagevuur niet is ingetekend, maar de noordoostelijk op het heideveld gelegen pingoruïne wel. Het is erg begrijpelijk dat dit is gebeurd; Vagevuur lag in het bos en het was niet aantrekkelijk om met een leger door het bos te gaan. Zeker niet als er voldoende goede wegen in de directe nabijheid aanwezig zijn (Bron: Drents Archief).

Nu was er natuurlijk allang voor de Franse tijd vraag naar betrouwbare kaarten van de gebieden waar de militaire ingenieurs veel baat bij zouden kunnen hebben en er waren natuurlijk ook al ervaringen opgedaan met kaarten en tekeningen van bijvoorbeeld vestingwerken, die redelijk nauwkeurig waren. Eerlijk gezegd, vestingwerken klinkt heel wat, maar in vele delen van het noorden bestonden deze uit zogenaamde ‘schansen’. Een schans was eigenlijk niets meer dan een verdedigingswerk met een gracht en een aardenwal, die redelijk snel gebouwd kon worden en financieel gezien maar weinig koste. 

In de omgeving van de Zulte stonden er twee schansen, de Leeksterschans in Leek en in het dorpje Een komen wij de Zwartendijksterschans tegen. Oude verdedigingswerken die stammen uit het tijdperk aan het einde van de zestiende eeuw en dienden tijdens de tachtigjarige oorlog. Honderd jaren later hadden de schansen hun functie als zodanig verloren en kwamen ze min of meer in verval. 

De Leeksterschans rond het jaar 1640 en met de naam “Le Fort sur le Passage De Lecke” (bron: Groninger Archieven Identificatienummer NL-GnGRA_2138_1081)

En dan komen we uit bij de eerdergenoemde soldaat uit Haren; Rudolph Rummerink. Hij werd als zoon van Jan (Johan) Rummerink (Rummeringh) en Margareta Hoijsing (Hoising) (Hoisingius) op zondag 6 januari 1726 te Haren geboren. Hij wilde landmeter worden en werd als student ingeschreven aan de Hogeschool van Groningen op maandag 14 september van het jaar 1744, waarbij hij op vrijdag 29 mei 1750 promoveerde in de landmeetkunde. Bijna een jaar later, op donderdag 18 februari 1751 trad hij in dienst van het leger als militair-ingenieur. 

Rummerink komt in het jaar 1757 als luitenant-ingenieur in de vestingplaats Nieuweschans terecht waar hij na negen jaren op zondag 1 juni 1766 weer vertrekt. Op donderdag 26 september 1778 wordt de luitenant bevorderd tot major-ingenieur bij de Genie en werkt hij in het jaar 1781 nabij Groningen in het Departement van Wedde en Westwoldingerland samen met de civiele ingenieurs Siderius en van Lier. Enkele jaren later, in 1784 komen wij de majoor weer tegen in een advies in verband met de verdedigingswerken in het oosten van de provincie Groningen. 

Het is echter het jaar 1785 dat de wijde omgeving van de Zulte te maken krijgt met de militaire ingenieur, die afkomstig is uit het Groningse Haren en oom is van de rijke en in Roden redelijk bekende boer Rudolf Rummerink, eveneens afkomstig is uit de plaats Haren. In het boek “Bijdragen voor Vaderlandsche Geschiedenis en Oudheidkunde, derde reeks, deel VIII uit 1894” vermeldde de schrijver dat; “Zoo lagen ten noorden van Drente drassige gronden 3, waarop de woorden van Caesar B. G. dat de volken hun grenzen woest en onbewoond lieten voor de veiligheid, en zooals J. D. Meijer het uitdrukt: «Moerassen scheidden de volken», toepasselijk geacht mogen wordena. De majoor heeft een duidelijke mening over de gebieden ten noorden van de Zulte en oostelijk gelegen van de Leeksterweg.  

In de tekst staat een 3 waar men naar de uitspraken van Rummerink verwees: “Van die ten westen van Groningen schrijft de Majoor-Ingenieur Rummerink ten jare 1785: “sijnde alle de landen aan de oostzijde van dien Leeksterweg tot de stad Groningen, en aan de westzijde tot Friesland, volgens informatiën seer laag en ’s winters ten eenenmale geïnuudeert”. Met inunderen bedoelde de majoor niet dat het doelbewust onder water zetten van het gebied, maar dat dit al van nature tijdens de natte perioden gebeurde. 

Het ontwerp van de schans bij Nieuw-Tap die door majoor-ingenieur Rudolph Rummerink in het jaar 1785 vervaardigd werd. De schaal is 60 Rhijnlandsche roeden = 10 cm. (bron: Groninger Archieven Identificatienummer NL-GnGRA_817_1311.1).

Het is ook in dit jaar dat de majoor-ingenieur Rummerink het idee heeft opgedaan om ten zuiden van het gehucht Nieuw-Tap een sterke fortificatie aan te gaan leggen in de stijl van de oude schansen zoals in Een, Leek en Bourtange. Zeker gezien hoe het landschap destijds erbij lag, een logisch plan om juist hier een verdedigingswerk aan te gaan leggen. Een paar forse schansen, drassige gronden en veel sloten lokten nu niet uit om hier met een leger uit die tijd op te rukken. 

Het plan verdween met de bijbehorende tekening in het archief van de Genie en vrij nuchter gezien was het plan enorm achterhaald. Zeker toen tien jaren later het Franse leger ons land vrijwel zonder verzet ons land binnenviel. Hoe de dan inmiddels gepensioneerde en tot luitenant-kolonel ingenieur bevorderde Rudolph hierover dacht, is onbekend. Hij was in 1787 met Jacoba Rebecca Fruitier, weduwe van fiscaal-generaal van de provincie Friesland Pijbo Talma, getrouwd en woonde nu in Haren. Hier overleed hij op 81-jarige leeftijd op donderdag 1 oktober 1807. 

De advertentie uit 1807 in de Groninger Courant die geplaatst werd door zijn neef Rudolf Rummerink. Een jaar later zou neef Rudolf ook komen te overlijden (bron: Groninger Courant, Dingsdag 29 september 1807, nummer 78, tweede blad).

a Bijdragen voor Vaderlandsche Geschiedenis en Oudheidkunde, derde reeks, deel VIII. Verzameld en uitgegeven vroeger door Mr. Is. An. Nijhoff en P.Nijhoff, thans door Dr. K. Fruin, Hoogleraar te Leiden. ’s Gravenhage Martinus Nijhoff 1985. Pag. 204 en 205. 

Sprikken in de Zulte. 

Aan het begin van de jaren zestig tijdens de negentiende eeuw was de weg tussen Vogelzang en het dorp Roden één en al droevigheid. Met name het gedeelte waar nu de huidige Leeksterweg ligt en om precies te zijn het stuk tussen de Boskamp en de bocht naar de Heerestraat, was een behoorlijk groot drama. De straat was niet zoals heden ten dage van asfalt gemaakt maar bestond uit een brede zandweg, waarvan de bovenzijde tijdens natte perioden veranderde in een modderig en glibberig oppervlak vol met gaten. 

Vindingrijk zoals de mens was in het midden van de negentiende eeuw en gecombineerd met een forse portie boerenverstand, wist men enigszins de schade aan de weg te beperken door het gebruik van zogenaamde ‘sprikken’ om de gaten te dichten en het verzakken van zowel de paarden als de koetsen en wagens te voorkomen. Sprikken is een Nedersaksische term die staat voor dunne, verdorde of droge takjes, die niet alleen gebruikt werden om de gaten in de weg op te vullen, maar ook in drassige en moerasachtige gebieden zoals in de veengebieden van Groningen en Drenthe waar de wegen met een laag droge takken belegd werden.

Op de kaart die op donderdag 13 juni 1861 vervaardigd werd en zowel het lengteprofiel als de situatie op dat moment weergeeft, is goed te zien dat er sprake is van een zogenaamde sprikkeweg van 200 ellen lang. De afstand werd destijds aangegeven in ellen. Vanaf 1820 was een el gelijkgesteld aan een meter en bestond uit 10 palmen (decimeter) of 100 duimen (centimeter) of 1000 strepen (millimeter). Met de Wet die op 7 april 1869 (Staatsblad nr. 57) van kracht werd in ons land, was het continentaal stelsel nog het enige toegestane stelsel en verdwenen de oude benamingen. De tekening was vervaardigd in opdracht van de toenmalige Hoofd Ingenieur van den Waterstaat (afbeelding: Drents Archief).

Het spreekt dan ook voor zich, dat een weg die met de zogenaamde sprikken bedekt was, in grote delen van het Nedersaksisch taalgebied een ‘sprikk’nweg’, sprikkenweg genoemd werd. De term sprikken vertoont grote overeenkomsten met het woord ‘sprokkelen’, wat volgens het alwetend medium Wikipediahet verzamelen van afgevallen takken en ander afvalhout in bos en veld is. Sprokkelhout werd vooral gebruikt als brandhout en werd vroeger ook op de markt verkocht” betekend. Beide elementen, drassige en modderige wegen vol gaten en sprikkenhout, waren voldoende in het gebied rondom het voormalig esgehucht voldoende beschikbaar. Het betere sprikkel- of sprokkelhout werd gebruikt voor de kachels, de rest voor het vullen van de gaten en het afdekken van de slechte en blubberige wegen. 

Tijdens de zeer geslaagde Natuurwerkdag in het Natuurschoon die op zaterdag 5 november 2022 plaatsvond, werd er zoveel mogelijk opslag (het uit de grond groeien van stammen of takken dicht bij of verder verwijderd van de moederplant op ongewenste plaatsen) verwijderd langs de Toutenburgsingel. Heden ten dage wordt de gerooide opslag versnippert en onder ander gebruikt voor de bemesting van tuinen. Voordat de plaatselijke wegen werden verhard, gebruikte men de sprikken om de gaten te dichten en de wegen begaanbaar te houden.

Op de hierboven afgebeelde kaart uit het jaar 1861, is een goede schets gemaakt van situatie van de weg destijds. Waarschijnlijk heeft het als routekaart gediend bij het verharden van de weg tussen Roden en Nietap halverwege de jaren zestig in de negentiende eeuw. De weg tussen de plaatsen werd in die periode voorzien van een redelijk goede verharding, die uit een ferme laag grind bestond. Tegenwoordig is er geen sprake meer van een uitermate slecht begaanbare en modderig weggetje, maar een goed verharde weg met een bovenlaag van asfalt.

De huidige situatie van de Leeksterweg rond 2021 vanuit de lucht bekeken. De weg is nu voorzien van een stevige ondergrond van puin en een prachtige afdeklaag van asfalt en er is nu niets meet te zien wat er op wijst, dat het hier eens een drama was om tijdens de nattere perioden van het jaar hier met een paard en wagen over het wegdek te moeten gaan (bron: Topotijdreis, 200 jaar topografische kaarten).

Geroffel in de Meidoornlaan.

Trots als een pauw moet zich gevoeld hebben daar in zijn nieuwe woning aan de Meidoornlaan en sloeg liefdevol een arm om zijn Harmke. Met een traan van ontroering in zijn ogen legde hij de krant op de keukentafel en zuchtte diep. Ja, de Schepper had het goed voor met Jan en dat liet hij nu duidelijk blijken. Jan Roffel was net in de nieuw aangelegde straat de Meidoornlaan komen wonen en deed veel voor de geloofsgemeenschap van de Doopsgezinde kerk in Roden. Zo was hij armmeester in de instelling van zijn kerk die in moeilijke tijden de armen ondersteunde, het zogenaamde armbestuur. Niet alleen was Roffel in de Provinciale Drentsche en Asser courant verschenen, zelfs Sjoerd Leiker van de Regionale Omroep Noord (R.O.N.) stuurde een verslaggever naar het prachtige dorp Roden om verslag van het geheel te doen.

Het huis aan de Meidoornlaan waar Jan en Harmke Roffel kwamen te wonen in 1950 staat er nog steeds.

Er heerste in het naoorlogse Roden en omgeving een behoorlijke woningnood en vanaf 1947 was het toenmalige gemeentebestuur al bezig met het plannen van een nieuwe weg met daarlangs gelegen een groot aantal percelen voor de broodnodige woningbouw. Dat niet iedereen het eens was met de aanleg van de weg door de Zulte, bleek we uit het feit dat de gemeente de benodigde stukken land moest gaan onteigenen. Deze gronden waren dus nodig voor aanleg van een nieuwe weg vanaf de Peizerweg, Kanaalstraat, Zulterweg naar de Leeksterweg. In 1948 werd door de gemeenteraad van Roden besloten om een klinkerweg van vijf meter breed vanaf de Peizerweg, de huidige Groningerstraat, tot aan de Kanaalstraat aan te leggen. Tevens werd er besloten dat er een parallelweg over een lengte van 100 meter in de weg diende te komen. Het betrof hier dus de Kastanjelaan. Kort daarna volgden de Bloemstraat, tussen de Kanaalstraat en de Zulterweg, de latere Zulthereschweg, en de Meidoornlaan die eindigde bij de Leeksterweg.

Rechts op de afbeelding in de Kastanjelaan te zien, links ligt de circa 100 meter lange parallelweg. De Kastanjelaan is heden ten dage geasfalteerd, maar na de aanleg was het nog een klinkerweg.

De gemeente Roden bouwde dus volop aan de weg, letterlijk en figuurlijk, om een groter dorp te worden. Nu was het aantal inwoners al meer dan verdubbeld; van zo’n 3000 inwoners rond 1919 tot een slordige 6700 Roners in het jaar 1949. Nu moet wel eerlijk gezegd worden dat door zijn ligging Roden veel meer had met de stad Groningen dan met Assen, die onze bestuurlijke hoofdstad was. En ergens had het toenmalige gemeentebestuur ook wel een beetje het idee dat het dorp Roden ook wel een stuk groter mocht worden dan eigenlijk in de planning lag.

Het artikel op pagina 4 van de Provinciale Drentsche en Asser courant die op dinsdag 29 maart verscheen. Hoe je een dorp moet promoten, dat kon je wel aan het toenmalige gemeentebestuur overlaten (bron: Provinciale Drentsche en Asser Courant, dinsdag 26 maart 1949, 124e jaargang, nummer 72 , pagina 4).

Een artikel op pagina 4 in de Provinciale Drentsche en Asser courant van dinsdag 26 maart 1949 wordt het woningtekort flink aangekaart. Een gedeelte van de kop boven het artikel luidde dan ook: “Woningbouw hield geen gelijke tred met vestiging van personen. Gevolg: Ontstellend woninggebrek”. En ja, het klonk erg dat er op de 1400 woningen een tekort is van minsten 200. En toch blijkt het gehele artikel een grote promotie van het dorp te zijn om meer inwoners te lokken naar het prachtige dorp. De kop boven het artikel spreekt boekdelen: “Een Drentse gemeente die graag de woonplaats van Groninger forensen wil worden”. Vervolgens volgt er en promotiepraatje waarbij de medewerkers van de toenmalige V.V.V. het schaamrood op de kaken zou zijn gestegen. Naast dat er inmiddels riolering was aangelegd, besloot de gemeenteraad drie dagen, op 29 maart, na het artikel tot uitbreiding van het elektrisch net te Roden tussen Meidoornlaan en de Kastanjelaan.

Feest in de Meidoornlaan. Zelfs de burgemeester en een verslaggever van de Regionale Omroep Noord verschenen ten tonele om het heugelijk feit te vieren dat Jan en Harmke de 29ste klant van de Bouwkas Noord-Nederlandse Gemeenten waren (bron: Provinciale Drentsche en Asser Courant, dinsdag 28 maart 1950, 125e jaargang, nummer 75 , pagina 2).

Bijna een jaar later, op dinsdag 28 maart 1950, is het feest in de Meidoornlaan bij nummer 16. In een artikel in de Provinciale Drentsche en Asser courant van Woensdag 29 maart, wordt mooi beschreven hoe Jan Roffel met een grote glimlach op zijn gezicht de nog door de verse verf glimmende voordeur van zijn nieuw paleis opendoet voor een aantal hoogwaardigheidsbekleders. Zelfs de Roner burgervader Helwerda hield een lange toespraak, waarbij de toeschouwers blij waren dat de beste man eindelijk uitgepraat was en zij aan de heerlijke thee van Harmke konden gaan zitten. Met een lekker koekje erbij natuurlijk.

De overlijdensadvertentie van Jan Roffel die geplaatst werd door zijn familie in de krant (bron:
Nieuwsblad van het Noorden, zaterdag 02-06-1956, 69e jaargang, nummer 128, pagina 4).

De burgermeester roemde Roffel dat hij inmiddels de 29ste cliënt is die zich via N. G. G. (Bouwkas Noord-Nederlandse Gemeenten) van een eigen woning heeft kunnen voorzien. En er waren nog ruim 90 Rodenaren die iedere maand een spaarduitje achteruit legden om een huis te kunnen verwerven. De N.V. Bouwkas Noord-Nederlandse Gemeenten werd in 1947 te Assen opgericht om burgers tot het zogenoemde bouwsparen, het sparen voor de bouw van een eigen woning op te roepen. Na het sparen van een bepaald bedrag in de Bouwkas ontving de spaarder een hypothecaire lening. Na aanvraag en toekenning van een rijkssubsidie had de spaarder voldoende middelen om een eigen woning te laten bouwen.

Van het eerbetoon aan Jan Roffel, die door veer belangstellenden werd bijgewoond, deed zelfs het Nieuwsblad van het Noorden verslag (bron: Nieuwsblad van het Noorden, dinsdag 5 juni 1956, 69e jaargang, nummer 130, pagina 3).

Slechts zes jaren konden Jan en Harmke Roffel en hun inwonende dochter Martha genieten van hun prachtig paleisje aan de Meidoornlaan. Op vrijdag 1 juni in het jaar 1956 verwisselde Jan op 59-jarige leeftijd het tijdelijke met het eeuwige leven. Berooid bleven Harmke en Martha achter in het huis aan de Meidoornlaan. Wederom kon er een burgemeester komen opdraven om Jan op te hemelen en hem te eren. Burgervader Cramer en vele andere belangstellenden namen op dinsdag vijf juni afscheid van een sociaal zeer bewogen inwoner van het dorp Roden. 1956 was ook het jaar dat dochter Martha door de rechtbank in Assen op 16 augustus  onder curatele werd geplaatst.

Blijkbaar was hun dochter Martha niet in staat haar financiën en persoonlijke zaken zelf te regelen en kwam ze onder curatele (bron: Provinciale Drentsche en Asser courant, zaterdag 18 augustus 1956, 131e jaargang, nummer 192, pagina 6).

Samen met hun drie kinderen zal Harmke besloten hebben om het voormalig droom paleisje te gaan verkopen. Op de zaterdagen 13 als 20 oktober 1956 verschijnt een advertentie in het Nieuwsblad van het Noorden, waarin de familie Roffel notaris Jac. Kuiper te Roden de opdracht geven het huis te gaan verkopen. De verkoping vond plaats in het café van J. Scheepstra Hzn. aan de Brink op woensdag 24 oktober. Het huis werd verkocht aan de heer L. Veninga te Roden voor 15.000 gulden, waarbij de koper ook nog eens 6000 gulden over de koopsom betalen om de rijksbijdrage over te nemen.

De advertentie die notaris Jac. Kuiper liet plaatsen in het Nieuwsblad van het Noorden. De verkoping vond plaats in café Scheepstra op de Brink naast de kerk in Roden (bron: Nieuwsblad van het Noorden, zaterdag 20 oktober 1956, 69e jaargang, nummer 248).

Harmke Roffel – Huizing, die op zaterdag 19 februari 1921 te Leek met Jan getrouwd was, overleed op zaterdag 27 augustus 1966 te Roden, 71 jaren oud. Dochter Martha overleed in 1975.

Het bericht in de Provinciale Drentsche en Asser courant dat de uit Roden afkomstige L. Veninga het huis aan de Meidoornlaan van de familie Roffel had gekocht (bron: Provinciale Drentsche en Asser courant, vrijdag 26-10-1956, 131e jaargang, nummer 251, pagina 9).

Noordeindiger Kampen.


Aan het einde van de zeventiende en tot ver in de achttiende eeuw bestond het dorp Roden in de archieven van het haardstedenregister uit meerdere zogenaamde ‘buurschappen’. In de registratie van het haardstedengeld uit 1691 van het kerspel Roden, dat ook wel schoorsteengeld genoemd werd en gezien kan worden als een vroege vorm van de huidige onroerende-zaakbelasting (OZB), komen wij de volgende buurschappen tegen: Suijdeijnde, Westeijnde, Oosteijnde, Lijveren, Steenbergen, Sulte, Lootinghewolde en Foxwolde. De buurschappen Roderwolde, Zanbuir en Mathuisen vormden een eigen kerspel, dat de naam Roderwolde droeg.

Het dorp Roden op de oude Franse legerkaart. Op de kaart is onder andere de Boschkampe afgebeeld, net zoals de Roder Moolen en de Speiker. Op de plaats waar de molen eens stond, bevindt zich vandaag de dag het kerkhof. De Speiker is de huidige de Spijker, een schoutsboerderij die nabij huize Mensinge en die sinds het midden van de zeventiende eeuw aan de Spijkerzoom staat (Kaart: Drents Archief).

Een buurschap of boerschap verwijst naar een samenwerking van de bewoners en ontstaan zijn op de best bewoonbare plaatsen rond de dertiende eeuw, die destijds omringd waren met bossen, heidevelden en hooilanden. De ingezetenen van de buurschap werden buren, boeren of bourmannen genoemd. Hiertoe behoorden ook keuterboeren en ambachtslieden. De acht buurschappen in het kerspel Roden werden bestuurd door de erfgenamen of eigenerfden, die afstamden van de oorspronkelijke bewoners die op de grootste boerderijen woonden. De erfgenamen en de overige ingezetenen van de buurschap vergaderden op de buursprake.

De vier buurschappen Suijdeijnde, Westeijnde, Oosteijnde en Rhoden vormden na 1742 samen het dorp Roden binnen het kerspel. De andere vijf buurschappen lagen om het dorp Roden heen. In de directe omgeving van de buurschappen van het dorp lagen een aantal landerijen die al dan niet omheind waren en de naam droegen van het buurschap, met uitzondering van het buurtschap Suijdeijnde. De landerijen werden ‘kampen’ genoemd en droegen dus de naam van het buurschap dat nabij lag, een eigenaar of een gebeurtenis dat in de directe nabijheid plaatsvond. Ook de ligging zoals bijvoorbeeld in het noorden van een buurschap of het dorp kon een naam opleveren.

Deze afbeelding heeft een leeg alt-atribuut; de bestandsnaam is 1811-kaart.jpg
Op de Franse legerkaart die in de periode 1811-1813 door de Franse landmeters was opgemeten, zijn de zes huizen te zien, die destijds de Noordeindiger Kampen vormden. Tevens is de scherpe bocht naar het zuiden, richting Roden dus, goed zichtbaar. Deze bocht werd in de twintigste eeuw ook wel de Bechtbocht genoemd, vernoemd naar de apotheker die naast de bocht woonde  (Kaart: Drents Archief).

Zo kwam in het zuiden van het buurschap Sulte, het latere de Zulte, onder de es met de naam Körtakkers een aantal percelen met woningen voor, die de naam ‘Noordeindiger Kamp of Kampen’ droegen. Deze lagen grofweg op de plaats waar zich tegenwoordig de straten Leeksterweg, Heerestraat, Meidoornlaan, Bloemstraat, Kanaalstraat en de Zulthereschweg bevinden. De zes woningen die de Noordeindiger Kampen vormden, lagen in het Noordeinde op de plaats waar in de twintigste eeuw de huidige Leeksterweg, Schoollaantje en de Zulthereschweg samenkwamen.

Deze afbeelding heeft een leeg alt-atribuut; de bestandsnaam is 1832-kaart-kampen.jpg
De uit de drie delen bestaande Sectie I genaamd de Zulte samengestelde kaart van de Noordeindiger Kampen. De kaart schetst de situatie rond het jaar 1832 ten noorden van het dorp Roden. Ook het pleintje waarom heen de woningen staan is duidelijk zichtbaar (Kaart 1832: Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed, Amersfoort).

Op deze plaats die ten oosten van de toenmalige Boschkampe lag, bevond zich tot ver in de negentiende eeuw eveneens een klein pleintje of vlakte, die wij gerust als een kleine brink kunnen omschrijven. Tijdens de volkstellingen uit de jaren 1830 en 1840 van de inwoners in het dorp Roden werd dit gebied samengevoegd met het Westeinde en omschreven als het ‘West- en Noordeinde’.

Eigenlijk heeft het Kadaster na het inmeten van het gebied rondom het dorp Roden de toenmalige gemeente in verschillende secties opgedeeld, die vervolgens weer uit een aantal bladen bestond. Zo bestond Sectie I genaamd de Zulte uit 3 bladen en besloeg deze sectie een groot deel van het dorp Roden. De percelen die binnen de sectie I vielen, kregen dan ook een nummer dat begon met de hoofdletter I. Voor de huisnummers maakte de sectie en het perceelnummer niets uit, doorgaans gebruikten de ambtenaren de straat- of de streeknaam van het gedeelte waar de bebouwing voorkwam.

Het eerste huis dat wij tegen kwamen als wij rond 1830 op de nieuwe weg naar Roden vanuit het westen richting het oosten via het Noordeinde waren gelopen of per wagen het pand hadden gepasseerd, behoorde volgens de gegevens het Kadaster toe aan ene Klaas Geerts. Klaas Geerts was reeds in 1821 overleden en zijn 55-jarige zoon Lambartus Klasens Mederoos, zijn negen jaar oudere vrouw Siewke Alderts en hun kinderen Klaas Lambs (30) en Jantje Lambs (26) waren nu de hoofdbewoners van het pand volgens de gegevens van de volkstelling uit 1830 die plaatsvond in het toenmalige dorp Roden. Het huis bevond zich volgens het archief in het West en Noordeinde te Roden droeg het nummer 215.

Deze afbeelding heeft een leeg alt-atribuut; de bestandsnaam is 1832-huis_215.jpg
De twee percelen van de familie Mederoos zijn door een rode lijn omgeven en droegen in 1832 de perceelnummers I-314 en I-315 (Kaart 1832: Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed, Amersfoort)

Kadastraal gezien bevond het pand zich op het eerste blad van Sectie I van de gemeente Roden genaamd de Zulte en droeg het perceel het nummer I-314. Het perceel I-315 was eveneens in het bezit van de familie Mederoos en deed dienst als tuin. Het pand en de tuin bevonden zich op de plaats waar tegenwoordig de huizen en tuinen met de nummers 12 tot en met 16 aan de huidige Leeksterweg staan.

Het huidig uitzicht over de Leeksterweg die rond 1830 nog de weg naar Roden werd genoemd. In de verte is nog de zogenaamde Bechtbocht te zien. Deze bocht had zijn naam te danken aan de apotheker die hier in de twintigste eeuw zijn apotheek had staan.

Waarschijnlijk is dit de locatie die de korvenmaker Gerrit Joris vanaf het jaar 1770 van Coenraad Wolter Ellents pachtte en deze in 1785 diende te verlaten. Over het dispuut en de korvenmaker kunt u hier meer lezen: Gedonder in de Noordeindiger Kampen. Het perceel ten westen van het huis met het kadastraal nummer I-313 bleek volgens het archief van het Kadaster nog steeds in het bezit van de familie te zijn. De eigenaar van het weiland was destijds de weduwe van de in 1823 overleden Jan Wilmsonn Kymmell, Alida Gezina Willinge. Zoals het toen gebruikelijk was, zal het weiland in het 1832 verpacht zijn aan een arbeider of een landbouwer.

Als wij de weg richting het oosten vervolgen komen wij na zeventig meter aan onze linkerzijde een grote boerderij tegen waar het gezin van de 44-jarige landbouwer Sikke Theodoris Huberts woont. Sikke Theodoris is een zoon van Theodoris Huberts die op dat moment op nummer 196 in het Oosteinde als schoenmaker zijn kost verdient. De landbouwer woont samen met zijn acht jaar jongere en in de Zulte geboren vrouw Marchien Stoffers Rozema. Het echtpaar had op het moment van de volkstelling in het jaar 1830 vier kinderen in huis, te weten: Eltien (1822), Geertien (1824), Hinderkien (1826) en Roelfien (1828). Hun eerste kind, Theodorus, werd geboren op 31 maart 1821 en overleed 3 maanden later. Dat het gezin voor juli 1830 meegenomen werd in de volkstelling van dat jaar, is te zien in de archieven waar de op twee juli in Roden geboren dochter Lammechien niet vermeld werd.

De op het oog drie percelen van de landbouwer Sikke Theodorus Huberts zijn door een rode lijn omgeven en droegen in het archief van het Kadaster uit 1832 de perceelnummers I-801 en I-802. Echter het perceel I-801 werd omschreven als huis en erf en vormde zo 1 perceel (Kaart 1832: Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed, Amersfoort)

Naast de kinderen woonden ook de 30-jarige in Leek geboren Tjeetske Pieters en arbeidster Helena Johannes de Boer, 46 jaar oud, weduwe van de in 1826 in Leutingewolde overleden landbouwer Klaas Louwes Klaassens samen met haar in 1818 geboren zoon Jacob Klaassens bij het gezin Huberts in.

De woning kreeg bij de volkstelling in 1830 het nummer 224 en bevond zich in het Noordeinde op het kadastraal perceel I-801, huis en erf. Het naast liggend perceel bouwland I-802 was ook in het bezit van de landbouwer. Op de huidige plaats waar zich de woning en het naastliggend perceel bouwland bevonden rond 1832, staan nu de vier huizen langs de Leeksterweg genummerd 1 tot en met 7. Aan de oostelijke grens van het toenmalige perceel staan nu drie huizen langs de Zulthereschweg met de nummers 2, 4 en 6.

De situatie zoals deze tegenwoordig voorbij de Bechtbocht in de Leeksterweg is. Vanaf deze locatie is de plaats waar in de negentiende eeuw de boerderij en het bouwland van Sikke Theodorus Huberts zich heeft bevonden, te zien. Het spreekt voor zich dat er niets meer zichtbaar is, dat wijst op de aanwezigheid van de landbouwer Huberts.

Tegenover het huis waar het gezin van de landbouwer Sikke Theodoris Huberts woont, aan de overzijde van het zandweggetje dat richting de Körtakkers voert dus, bevindt zich de woning van de familie Beuving met het huisnummer 225. De op woensdag 21 oktober 1789 te Roden geboren landbouwer Jan Lamberts Beuving woont hier in het jaar 1830 samen met zijn vier jaar jongere en in Norg geboren vrouw Jacobje Jans Hofman en hun vier kinderen: Trientje Jans (12), Fokkien Jans (10), Marchien Jans (7) en Lambert Jans (2). De op dinsdag 11 januari 1825 geboren zoon Jan Jans komen wij niet tegen, daar de kleine jongen reeds op vierjarige leeftijd kwam te overlijden op zondag 27 december 1829. Het kwam nogal eens voor bij de volkstellingen dat reeds een jaar eerder begonnen werd met het tellen en dat een overleden inwoner nog voorkwam in de papieren en daarom mee werd geteld.

Het perceel waarop zich de woning van Jan Lamberts Beuving bevond is door een rode lijn omgeven en droeg in het archief van het Kadaster uit 1832 de perceelnummer I-796 en werd omschreven als huis en erf (Kaart 1832: Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed, Amersfoort).

De in de archieven van het jaar 1817 nog als dienstknecht omschreven Jan Lamberts Beuving, sluit op zondag 6 september 1863 in het dorp Roden met de leeftijd van 73 jaar en 10 maand en 15 dagen voor altijd zijn ogen en wordt een dag later als zijnde overleden bijgeschreven in het register van de burgerlijke stand met het aktenummer 25. De in het dorp Norg geboren echtgenote van Jan Lamberts, Jacobje Jans Hofman overlijd bijna vier jaren later op 77-jarige leeftijd op zaterdag 8 juli 1871 te Roden.

De als landbouwer door het Kadaster omschreven Jan Lamberts Beuving bezat toch nog een aantal forse percelen nabij zijn huis: I-797 tuin, I-799 weiland en I-800 bouwland. De beste man werd echter bij de volkstelling van 1830 door de gemeentelijke ambtenaren gezien als arbeider. (Kaart 1832: Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed, Amersfoort).

Logementhouder Thijle Geerts Krijthe en zijn vrouw Berendje Voget bezaten in grote delen rondom het dorp Roden stukken grond en huizen, die zij verpachten en hierdoor naast de kroeg ook nog andere inkomsten kregen. Rond 1832 komen wij dan ook nog met enige regelmatig onroerende goederen tegen in de archieven die in het bezit waren van de weduwe van Thijle Geerts Krijthe, Berendje Voget.

De huidige plaats waar de Zulthereschweg en het Schoollaantje samenkomen. In het verleden bevond zich hier een zandpaadje dat richting het oosten ging.

Een van deze panden die in het bezit waren van de familie Krijthe, lag op zo’n twintig meter afstand van het huis van Jan Lamberts Beuving richting het zuiden in het Noordeinde. De percelen I-446 (tuin) en I-447 (huis en erf) waren verpacht aan de op zondag 20 oktober 1799 te Roden geboren Jan Geerts Boer. Boer stond te boek als een ‘schatter van slagtvee’, iemand die de waarde van het slachtvee taxeerde, en hij woonde hier met zijn vrouw Bougien Harms Kramer en zeven kinderen. Daarnaast komen wij in de papieren van 1830 ook nog de dan 59-jarige Katrina Hessels tegen, die dan daar inwonend is. Tien jaar later woont ze bij Ananias Brink in het huis aan het Zuideinde 144. Het betreft hier echter Catharina Hessels die op donderdag 1 februari 1770 te Roden als dochter van Carel Walraven Hessels en Egberdina Sleurmans geboren werd.

Als wij in het jaar 1832 de zandweg richting het zuiden oversteken, komen wij bij het huis uit waar de schatter van slachtvee Jan Geerts Boer met zijn gezin woonde. Het huis, erf en tuin waren in bezit van de weduwe van logementhouder Thijle Geerts Krijthe, Berendje Voget. (Kaart 1832: Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed, Amersfoort).

Jan Geerts Boer was op woensdag 5 mei 1824 met de 23-jarige Bougien Harms Kramer te Roden getrouwd en ze kregen samen dus zeven kinderen: Grietien Jans Boer (1824), Geert Jans Boer (1826), Harm Jans Boer (1828), Aaltien Jans Boer (1830), Harmina Jans Boer (1833), Jan Jans Boer (1835) en Hindrik Jans Boer (1838). Lang kon Jan Geerts niet genieten van het laatste kind, bijna een jaar later op de woensdag 6 maart 1839 verwisselde hij in het bed het tijdelijke met het eeuwige leven. Bougien overleed bijna 41 jaren later op maandag 1 maart 1880 op 79-jarige leeftijd in Foxwolde.

De twee percelen, I-446 (tuin) en I-447 (huis en erf), die Jan Geerts Boer van Thijle Geerts Krijthe had gepacht (Kaart 1832: Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed, Amersfoort).

De Hervormde Gemeente in het dorp Roden deed in het verleden veel om de ellende van de hulpbehoevende gemeenteleden te verzachten en had tot ongeveer eind 1859 behoorlijk wat onroerende goederen in haar bezit. Daarnaast waren er mensen binnen de Hervormde Gemeente die zich voor de minder bedeelden in wisten te zetten en zodoende leden van de kerkenraad waren; diaconen. Doorgaans wisten de diaconen een beroep te doen op de liefdadigheid van de wat beter gesitueerden, om zodoende ruimschoots de armen te kunnen helpen. In de Nederlandsche Encyclopedie van Winkler Prins uit 1870 werden deze mensen zo omschreven: “Een menschlievend diacon, die het vertrouwen der gemeente bezit, kan veel smart verzachten”.

Een advertentie van de Diaconen der Hervormde Gemeente Roden in de Provinciale Drentsche en Asser courant van 8 november 1859 waarin zij aangeven hun bezittingen in en rondom het dorp Roden te willen verkopen (Bron: Provinciale Drentsche en Asser courant, nummer 134, 8 november 1859, vierde blad, gedrukt bij Gratama te Assen).

Wanneer wij door het Noordeinde van 1832 ruim 40 meter richting het westen gaan, lopen wij voorbij het huis met het nummer 227. Het huis met de tuin dat hier destijds stond behoorde ook tot het bezit van de Hervormde Gemeente en werd rond 1830 verpacht aan de op de dinsdag 3 oktober 1787 te Lieveren geboren en een week later gedoopt in de Nederlands hervormde kerk van Roden arbeider Klaas Jans Ananias. Ananias was op woensdag 28 mei 1817 in het huwelijk getreden met dan 19-jarige Aaltien (Aaltje) Tjipkes Scheepstra uit Roden.

Het bezit van de Diaconie van de Hervormde Gemeente in Roden dat rond 1830 verpacht werd aan Klaas Jans Ananias en zijn vrouw. (Kaart 1832: Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed, Amersfoort).

Klaas Jans en Aaltje Tjipkes pachten het huis (I-443) en tuin (I-444) van de Diaconie Roden en woonden hier rond 1830 met hun kinderen Annechien (1820), Ananias (1822), Jantien (1825), en Tjipke (1828). Hun eerste zoon, ook Ananias geheten, was in het jaar 1818 geboren maar kwam al in het begin van 1822, 3 jaar en 8 en 11 dagen maanden oud, in Roden te overlijden. Klaas Jans Ananias overleed op donderdag 10 september 1863 te Roden en Aaltje volgde haar echtgenoot op zaterdag 22 maart 1873 eveneens in Roden.

Op de kadastrale kaart van 1832 zijn de twee percelen tuin (I-316) en huis & erf (I-318) door een rode lijn omgeven. Het huis dat op papier dan nog eigendom is van de vader van de arbeider Harm Geerts Noord, Geert Klaassens van der Oor. Van der Oor die dan nog in het Oosteinde woont, zal later samen met zijn vrouw bij het gezin van zijn zoon intrekken. Tegenwoordig heeft de huidige locatie het nummer Heerestraat 228 (Kaart 1832: Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed, Amersfoort).

Het laatste huis dat wij tegenkomen in de Noordeindiger Kampen ligt een kleine tien meter ten westen van het huis van Klaas Jans Ananias. Het huis met het nummer 214 was eigendom van de Roner landbouwer Geert Klaassens van der Oor en zijn uit Hoogkerk afkomstige vrouw Freerkien Harms. Geert Klaassens woont in het jaar 1830 nog in het Oosteinde op nummer 186 en zijn zoon Harm Geerts Noord woont samen met zijn eveneens in Roden geboren vrouw Annechien Scheepstra Tjipkes en hun drie kinderen Freekien Harms van 5 jaar, Sabe Harms van 3 jaar en de vier maanden oude Geert Harms, in het huis van zijn ouders in het Noordeinde.

Een luchtfoto van het gebied waar de Noordeindiger Kampen eens hebben gelegen. In de tegenwoordige tijd is er niets van het gebied over en is hier zoveel gegraven en veranderd, dat de mogelijkheid bestaat om hier nog heel oude sporen uit het verleden te vinden heel erg klein is (bron: topotijdreis.nl)

Het huis en de tuin van de landbouwer Geert Klaassens van der Oor bevonden zich op de kadastrale percelen met de nummers I-316 (tuin) en I-318 (huis & erf). Van der Oor overleed op 84-jarige leeftijd te Roden op zondag 31 januari 1864, bijna 18 jaren later dan Freerkien Harms, die reeds op de woensdag 3 juni van het jaar 1846 haar ogen op 74-jarige leeftijd voor het laatst sloot.

Nummer 100; Sporten in de Zulte.

Toen rond het midden van de jaren negentig in de vorige eeuw de Noordenveldhal plaats moest maken voor woningbouw, verdween er niet alleen een oud gebouw, maar ook een stukje cultuur voor veel Roners. Immers, wie ouder is dan een jaar of 25 en destijds in Roden woonde, heeft hier gesport, rondgehangen of iets anders beleefd.

De Noordenveldhal in betere tijden.

Rond het einde van de jaren zestig in de twintigste eeuw groeide het dorp Roden als kool. Door de vele fabrieken die zich in en rondom het dorp vestigden, kwamen veel mensen die hier kwamen te werken met hun gezinnen te wonen. Hierdoor nam ook het aantal kinderen toe op de aanwezige lagere scholen, die spoedig uit hun voegen zouden barsten. Naast nieuwe scholen bleek er ook behoefte te bestaan aan een grote sporthal binnen het dorp. Dit bleek de honderdste sporthal van ons land te zijn.

Dat de Noordenveldhal de honderdste sporthal van ons land werd, bleef dan ook niet onopgemerkt en vele regionale en landelijke kranten besteden dan hier ook aandacht aan. En soms met een klein beetje geluk tref je nog iemand aan, die bij de feestelijke opening aanwezig was.

In de krant Trouw werd op vrijdag 6 december 1968 aandacht besteed aan het feit, dat de sporthal in Roden, de honderdste sporthal van Nederland zou gaan worden.

Het lawaai van hamers die met volle kracht op het metalen casco werden geslagen, bepaalden voor een groot deel van de zomeravonden van het jaar 1968 het geluid dat te horen was in de wijde omgeving van de Zulte. Menigeen die destijds nog een kind was en hier in de omgeving woonde, zal zeker met moeite in slaap zijn gevallen door het lawaai, dat door de arbeiders werd veroorzaakt. Een jaar eerder, na het besluit in oktober 1967 om de sporthal te gaan bouwen, had het gemeente bestuur van de toenmalige gemeente Roden besloten, dat de aanbesteding van de nog te bouwen sporthal door middel van een advertentie in het Nieuwsblad van het Noorden bekend werd gemaakt.

De openbare aanbesteding van de toenmalige gemeente Roden zoals deze in het Nieuwsblad van het Noorden op vrijdag 3 november 1967 verscheen.

Maar zoals het betaamd voor, tijdens of na redelijk grote besluiten in de gemeenteraad van het dorp Roden, ontstond er weer een ‘relletje’ en kon het voorkomen dat de gemoederen hoog opliepen. Er werd dan ook niet door de een of de andere geschuwd om zijn gelijk te halen via een ingezonden stuk bij een krant. Hieronder is een ingezonden stuk te lezen dat zaterdag 4 november 1967 in de rubriek ‘Het woord is aan de lezer’ van het Nieuwsblad van het Noorden verscheen.

Maar goed, ondanks het gekissebis op de achtergrond loopt het project als een trein en in tegenstelling tot vandaag, blijkt zelfs dat de aanleg van de sporthal maar liefst vijftigduizend gulden goedkoper uitvalt dan verwacht. Heden ten dage is dit al een fors bedrag, maar zeker zo’n 51 jaar geleden was dit een zeer grote meevaller.

Nieuwsblad van het Noorden zaterdag 20 januari 1968.

In het jaar 1968 werd er dan ook daadwerkelijk met de bouw van de sporthal begonnen in de Zulte naast de boerderij van Job Diek, zoals de veehouder J. Dijk door de inheemse bevolking genoemd werd. Iets oostelijk van de bouwplaats bevond zich de kleuterschool ’t Wilgekatje en de bouwactiviteiten die hier plaatsvonden, zullen menig kleuter betoverd hebben.

Artikel uit het Nieuwsblad van het Noorden dat zaterdag 29 juni 1968 in de krant verscheen, waarvan de bijgaande tekst als volgt luidde: De nieuwe sporthal in Roden staat er momenteel nog wat magertjes bij: men kan zijn ribben tellen! Maar dat zal niet zo lang meer duren, want dit najaar zal de hal klaar voor gebruik zijn. Links op deze luchtfoto ziet men de kleuterschool ’t Wilgekatje, dan de Lijsterbesstraat van links onder naar midden boven. Rechts op de foto de boerderij van de heer J. Dijk. Van links midden naar rechts onder loopt de Cederlaan. Geheel in de hoek rechts beneden ziet men nog net iets van de bomen langs de Leeksterweg. Boven aan de foto een deel van de bebouwing in het uitbreidingsplan Zulthe 11. („AF OPHOTO EELDE” foto Conens).

Op zaterdag 21 december 1968 was het dan zover. De nieuwe sporthal heet nu de Noordenveld-hal en werd die zaterdag feestelijk geopend, waarbij menig inwoner van Roden aanwezig was. Het artikel dat in het Nieuwsblad van het Noorden verscheen, staat in zijn geheel hieronder.

Afbeelding van de Noordenveld-hal uit het Nieuwsblad van het Noorden van maandag 23 december 1968.

Noordenveld-hal in Roden de 100ste.

Sporthallen volgen elkaar nu steeds sneller op.

(Van één onzer verslaggevers)

Met vliegend vaandel en slaande trom heeft Roden zaterdag de Noordenveldhal als 100ste sporthal in Nederland in gebruik genomen. Zaterdagmiddag volgde Oegstgeest met de 101ste hal. Staatssecrearis mr. H. J. van de Poel riep in Roden het muziekkorps binnen door een druk op de bel na zijn rede, waarin hij zich verheugde over de steeds snellere opeenvolging der sporthallen in ons land. Van de 100 nu in gebruik zijnde hallen werden er 76 de laatste drie jaar gerealiseerd; de eerste 24 hallen kwamen in 12 jaar tot stand.

Staatssecretaris Van de Poel wees er op, dat de Nederlandse weersomstandigheden onmiskenbaar hun stempel op de sportbeoefening drukken. Zo dreigt veldhandbal geheel te verdwijnen ten bate van zaalhandbal, terwijl ook andere zaalsporten snel opkomen. Tien jaar geleden telde ons land een miljoen georganiseerde sportbeoefenaars, nu meer dan twee miljoen. Verheugend achtte mr. Van de Poel het daarbij, dat nu ook de ouderen meer en meer aan sport gaan doen, waarbij hij verband De nieuwe sporthal legde met de opkomst der zaalsporten.

Nieuwsblad van het Noorden van maandag 23 december 1968.

125 200 300

Lange tijd heeft men in Nederland de behoefte aan sporthallen op circa 125 gesteld (één per 100.000 inwoners). Nu dit cijfer over enige maanden bereikt zal zijn, wordt de behoefte al geraamd op tenminste 200. Voor een iets verdere toekomst kwam de staatssecretaris tot een prognose van 350 sporthallen in Nederland. Burgemeester M. Bushoff van Roden, die talloze gasten had te verwelkomen, filosofeerde in zijn inleidend woord over de verhouding tussen sport en cultuur de eeuwen door, van de oude Grieken via de Romeinen en de middeleeuwen tot in onze tijd toe. Hij deed dit, omdat Roden binnenkort ook het cultureel centrum Winsinghof zal openen. Hij kwam tot de conclusie, dat we dankbaar moeten zijn te leven in deze tijd, waarin meer dan ooit kan worden tegemoetgekomen aan de wensen van verschillende categorieën onder de bevolking en waarin aan zoveel aspecten van de samenleving kan worden gewerkt.

Nieuwsblad van het Noorden van maandag 23 december 1968.

Kosten 1.132.268.

De Noordenveld-hal heeft een obstakelvrije hoogte van zeven meter en een speelveld van 28 bij 48 meter, waarop velden zijn uitgezet voor volleybal (3—4), basketbal (2—3), badminton (5—9), zaalhockey, zaalvoetbal, zaal- handbal, microkorfbal (elk één veld), tennis (3—4). Boven de kleedkamers is een vaste tribune voor 600 bezoekers, die met demontabele tribunes tot 1000 zitplaatsen is uit te breiden. Het restaurant met uitzicht op de speelvelden biedt plaats aan 80 bezoekers. Bij de bouw is rekening gehouden met gebruik van het geheel voor exposities en congressen. De totale bouwkosten beliepen inclusief grond, parkeerterrein en dergelijke 1132.268.—, waarin de Nederlandse Sportfederatie een subsidie van 75.000.— uit de toto-pot gaf, waarvan 50.000.— fonds perdu en 25.000.— als renteloos voorschot gedurende 20 jaar. Jhr. mr. A. Feith, voorzitter van de NSF, kwam deze bijdrage zaterdag symbolisch aanbieden. De architectuur van de Noordenveld- hal was van de Dienst Gemeentewerken te Roden. De bouw van de hal begon maart van dit jaar. Hoofdaannemer was Siersma’s Bouwbedrijf uit Tolbert, dat mede namens de andere bouwers, zaterdag een scorebord aanbood. De plaatselijke verenigingen zorgden bij monde van de heer Vos voor een klok.

Nieuwsblad van het Noorden van maandag 23 december 1968.

Enkele jaren later, in het jaar 1971, komen we een bericht in de krant tegen, waarin duidelijk wordt hoe de toenmalige wethouder van Roden Y. de Boer (Gemeente Belangen), de beheerder-exploitant van de hal de heer Jager op een niet zo’n nette wijze buitenspel heeft gezet.

Het artikel dat op vrijdag 29 oktober 1971 in het Nieuwsblad van het Noorden gepubliceerd werd.

Aan het eind van het jaar 1971 komen wij een artikel in het Nieuwsblad van het Noorden tegen, waarin de heer Jager zijn weerwoord kan vertellen. En niet zo verwonderlijk komen wij een term als ‘vriendjespolitiek’ tegen. Iets wat in het verleden samen met het behartigen van de eigen belangen, in de ogen van een groot aantal inwoners van het dorp Roden aan een aantal wethouders is blijven kleven.

Nieuwsblad van het Noorden, Woensdag 29 december 1971.