Het tiende recht.

Een klasse apart onder de boeren in en rondom het voormalig esgehucht de Zulte waren wel de ‘Meijers’, de boeren die hun beroep uitoefenden op een zogenaamde meijerij of pachtboerderij, die in het bezit waren van een grootgrondbezitter. Meestal waren dit boerderijen van de adel op havenzate Mensinge of van Nienoord in Leek en grote boeren rondom het dorp Roden. Daarnaast bezat het klooster in Aduard en later de bewoners van huize Ter Heijl hier nog enkele boerderijen, die zij verpachten aan boeren. Een mooi voorbeeld hiervan is de vermelding van de pachter Harm Geerts in het Haardstedenregister van de Zulte uit 1742, waarin de man omschreven werd als ‘Majer van de Najnoort in de Helle’. Destijds werd de Helle (Terheijl) nog tot de Zulte gerekend.

De vermelding van Harm Geerts in de Helle in het Haardstedenregister van de Zulte uit 1742 met de vermelding dat hij een meijer is van Nienoord (bron: Haardstedegeld 868.24, archiefnummer 0001, Drents Archief, inventarisnummer 868.24).

De meijer, de pachter dus, had een belangrijke functie in de omgeving waar de beste man boerde. Doorgaans had de beste man een aantal knechten, meiden en een varkensjongen aan het werk en afhankelijk van het seizoen, kwamen daar ook nog een groep landarbeiders en dagloners bij. Dat het voor de meijer geen vetpot was, blijkt wel uit het Drents gezegde: ‘As meierboer haj meestal meer wark as geld’. Voor veel landarbeiders en dagloners was het seizoenswerk bittere noodzaak om te kunnen overleven. Weliswaar hadden veel van hen een klein boerenbedrijfje, waarbij zij een klein stukje grond bezaten dat als moestuin gebruikt werd en een enkeling bezat een paar schapen of geiten, maar het was te weinig om van rond te komen. Vandaar dat zij dus de extra werkzaamheden bij de pachtboeren deden.

Even buiten het esgehucht langs de weg richting het dorp Roden, ter hoogte van de Boschkampe, stonden een aantal van deze kleine boerenbedrijfjes waar de arbeiders Harm Lammers Kroon, Egbert Louwes Meulema, Cornelis Lammers Kroon en Lammert Jans Noord en hun gezinnen woonden rond het jaar 1830. Sommige arbeiders bezaten net iets meer grond konden redelijk rondkomen en hoefden slechts een paar keer extra werk te doen bij de meijers. Deze dagloners, de kleine boertjes dus, werden ook wel ‘Ceuters’ (keuters) genoemd.

In het roodgekleurd huis dat aan de linkerzijde staat op het perceel I-298 was van Harm Lammers Kroon, I-301 bevond zich het huis van Egbert Louwes Meulema, daarnaast, I-305, het perceel van Cornelis Lammers Kroon en geheel rechts stond het huis van Lammert Jans Noord op I-306 (Kaart 1832Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed, Amersfoort).

De eerder vermelde opmerking dat je als meijer meer werkt hebt dan geld, is zeer begrijpelijk. Niet alleen het personeel, de dieren en het zaaigoed koste de boer veel geld, maar ook de pacht en de gemeentelijke belastingen hijgden de best man behoorlijk in zijn nek. Daarnaast lag er op veel percelen het zogenaamd ‘tiendrecht’. Boeren die deze landerijen destijds pachten en bewerkten waarop de tiendenplicht ruste, hadden de verplichting per jaar een tiende van de oogst afdragen aan diegene die het land met het tiendenrecht bezat. Was het eerst nog dat de afdracht in nature diende te gebeuren, later kon men de waarde ook in geld gaan afdragen. Voor de reformatie in de zestiende eeuw bezat het klooster in Aduard grote landerijen rondom de Zulte en met het heffen van de tienden konden zij het onderhoud van de gebouwen en de kloosterlingen in dit gebied financieren. Na de reformatie nam de adel een deel van de landerijen over, het andere deel werd door boeren overgenomen, die inmiddels grootgrondbezitters waren geworden en de adel naar de kroon staken.

De in de zestiende eeuw gebouwde boerderij met de naam ‘De Spijker’ in Roden had in het verleden de functie om onder andere de inkomsten van het tiendrecht, dat bij de bewoners van havenzate Mensinge lag, in nature op te kunnen slaan. De Spijker was dus de voormalige schoutsboerderij van Roden en werd ook voor andere inkomsten gebruikt naast het tiendrecht, die natura betaald diende te worden. Waarschijnlijk had de toenmalige boerderij met de naam Vogelsang even ten noorden van het voormalig esgehucht deze functie ook gekregen toen het aan het begin van de achttiende eeuw gebouwd werd in opdracht van de heren van Nienoord. Immers, zij bezaten inmiddels ook behoorlijke percelen in de Zulte nabij te Helle.

De voormalige schoutboerderij Vogelsang lag in het verleden ten noorden van het voormalig esgehucht de Zulte. De boerderij is ruim 270 jaar oud en nog steeds een markant beeld in de omgeving.

Er bestonden diverse vormen van de tiendrecht, ook wel tiende recht genoemd, en met een beetje geluk, dan kon de beste man maar liefst driemaal de knip trekken om aan zijn verplichtingen te kunnen voldoen. Zo had je bijvoorbeeld de zogenaamde oude en novale tienden. De novale tienden konden pas geïnd gaan worden, als de ondergrond bijvoorbeeld heide, recentelijk was ontgonnen. Dus had de boer zijn schapen op de heide lopen dan hoefde hij hier over niets te betalen, maar was het ontgonnen en diende het nu als weiland, dan kon de eigenaar nu wel aanspraak op het tiende recht maken.

De uitleg over het tiende recht in een leerboek voor notarissen die in 1768 gedrukt is (Afbeelding: Redenerend vertoog over ’t Notaris Ampt. Bevattende eene duidelyke, nette en uitgebreide verklaring van deszelfs wezendlyke gronden omtrent veelerlye gevallen in de practycq. Tweede deel. Opgestelt, veel vermeerdert, en gecorrigeert door Arent Lybreghts, Notaris in ’s Gravenhage. Vyfde druk. Te Amsterdam, by J. Roman, G. de Groot, J. Loveringh, G. Tielenburg, S. V. Esveldt en P. Schouten. MDCCLXVIII. Pagina 191 & 192).

We kunnen het tiende recht onderscheiden in drie varianten: a). Maat tienden, ook wel grove of korentienden genoemd en betrof graan (rogge, tarwe, haver, gerst enz.). b). Smalle of kleine tienden werd over tuinvruchten (moes, knollen, radijs, appels, peren, noten etc.), gras, hooi, hop, hout en vanaf 1731 ook over aardappelen en aardperen. c). Krijtende tienden, die gingen over jonge dieren zoals veulens, kalveren, lammeren, biggen, maar ook over ganzen, bijen en ander geboorte van jonge dieren.

Het tiende recht, het recht van een heer als belasting het tiende deel van de oogst of van jonggeboren vee op te eisen en is van kerkelijke oorsprong en is oorspronkelijk gebaseerd op het Oude Testament, werd in Nederland met ingang van vrijdag 1 januari 1909 afgeschaft.